Dat was Emilio, mijn voormalige kamergenoot op de universiteit. Mijn vertrouweling in die jaren.
Emilio had in zijn laatste jaar een been verloren bij een ongeluk. Hij was bescheiden, discreet en altijd bereid om te helpen – met huiswerk, boodschappen of studieavonden.
Voor mij was hij gewoon iemand die er “was”.
Na zijn studie vond Emilio een baan als bouwplaatsmanager. Hij verdiende weinig, maar had altijd een glimlach op zijn gezicht.
En nu stond hij daar, bij het altaar, op zijn ene been… glimlachend… Antonio’s hand vasthoudend met immense liefde.
En Antonio?
Ze straalde. Haar ogen fonkelden. Haar glimlach was sereen en vol vrede.
Er was geen spoor van verdriet op haar gezicht te bekennen. Alleen de trots van de man naast haar was voelbaar.
Ik hoorde twee oude mannen aan het tafeltje naast mij mompelen:
Emilio is een goede jongen. Hij heeft een been verloren, maar hij werkt hard. Hij stuurt elke maand geld naar zijn familie. Hij spaart al jaren om dit land te kopen en zijn huisje te bouwen. Loyaal, eerlijk… iedereen respecteert hem.
Ik verstijfde.
